Column, 14 juni 2016

Co-design

Column uitgesproken bij de start van Atelier #3 van het project Straatwaarden.

Vandaag start het derde en laatste atelier van het onderzoek genaamd Straatwaarden. Thema van het eerste atelier was Placemaking, in het tweede atelier lag de focus op Commons. Komende drie dagen richten we onze blik op het thema Co-design.

In mijn vorige column over Commons heb ik u mee op reis genomen naar het Centraal Station, om precies te zijn de eerste zogenaamde ‘shared space’ achter het station en ben met u met het pondje overgevaren naar Amsterdam Noord naar de Innovation Expo. Thema was de stad van de toekomst, waar economische groei een verbinding aangaat met kwaliteit (de goede verstaander begrijpt dat de tegenhanger kwantiteit hoort bij de ‘oude economie’).  De nadruk lag in de Innovation Expo op technische innovatie, denk ‘smart cities’. ‘Stadmaken’ als sociale vernieuwing – belangrijke aspecten van ‘place-making’ en ‘heritage-making’ en kern van ons onderzoek - was minder zichtbaar aanwezig. En uiteindelijk draaide het nog altijd om economische groei.

Het thema van dit atelier is Co-design. Vandaag kijk ik met u terug. Wat is Co-design, wat is de opgave van deze eeuw, maar ook: wat kunnen we leren uit het verleden? Laten we beginnen met een citaat uit A Sustainist Lexicon van Michiel Schwarz.

“It doesn’t take much to see that in the 21st century the ways we ‘design’ our places for living and our cultural institutions do not always follow the established path of ‘expert–led and top-down’. In the emerging ‘civic economy’, communities and citizens develop things ‘from the ground up’, frequently bypassing the official planners and urban designers’.

Schwarz noemt vervolgens drie eigenschappen van ‘co-design’: collaborative, inclusive and open.  Gezamenlijk, inclusief en open. Als voorbeeld noemt Schwarz Do-it-Yourself building initiatives, in het Nederlands bekend als ‘zelfbouw’. Ruim 10 jaar geleden heb ik zelf mijn huis gebouwd. Kon ik mijn zelfbouwproject als een voorbeeld van ‘co-design’ zien? Het woord ‘zelf’ associeer ik niet direct met ‘samen’. En wat was er inclusief en open aan het bouwen van mijn huis? Dat zette me aan het denken. Wat is er aan de hand met zelfbouw, waarom heeft het zo’n vlucht genomen – althans in enkele grote steden – en hoe nieuw is het eigenlijk?  En als zelfbouw één van de mogelijkheden is om op een andere manier vorm te geven aan onze leefomgeving’ – meer ‘locally-based’ en ‘citizen-led’ – hoe zorgen we er dan voor dat de projectontwikkelaar en de overheid niet weer de overhand krijgen nu de crisis voorbij is. 

Maar eerst de vraag: is zelfbouw een voorbeeld van ‘co-design’: collaborative, inclusive en open? Zelfbouwers zijn er in alle soorten en maten. Veel architecten of anderszins creatievelingen, maar zeker niet alleen. Juist omdat er geen sprake is van confectie, maar maatwerk, is veel mogelijk. Niet alleen voor kapitaalkrachtigen, maar juist óók voor woningzoekenden met een kleine beurs. Alles zelf doen of juist volledig uitbesteden, van cataloguswoning tot maatwerk. Van behoudend en vertrouwd (ontwerp, materialen, bouwmethoden, et cetera), tot innovatief en experimenteel. Onderling wordt veel kennis en ervaringen gedeeld, zeker als het gaat om het gebruik van nieuwe materialen en innovaties. Juist op het gebied van circulair bouwen vormen de zelfbouwers een voorhoede. Er is een grote bereidheid tot delen, men trekt samen op, soms met, maar helaas regelmatig ook nog tegen de gevestigde instituties.  Dus gezamenlijk, inclusief en open, ja zeker.

En de bouw van mijn huis? Met mijn vader – destijds net met pensioen, maar een leven in de bouw achter de rug -, ooms (allen 60+) en in de weekenden met vrienden hebben we het huis gebouwd. Voor sommige activiteiten werden vaklui ingehuurd, maar veel hebben we zelf gedaan. Dus gezien de gezamenlijke kennis, ervaring en mankracht (en soms vrouwkracht – maar in die zin is de bouw nog niet echt inclusief) durf ik met terugwerkende kracht wel te spreken van ‘co-design’. 

Op de foto een voorbeeld van burenhulp. Als een kraan is omgevallen, dan schieten buren elkaar te hulp. Er ontstaat een gemeenschap nog voordat er ook maar iemand woont. Maar is dit alles nieuw?

Op dit moment is mijn vader – inmiddels 75+ - zijn archief aan het opruimen. Hij heeft sinds zijn 15de op de steigers gestaan en hier zien we een vroege foto uit zijn lange bouwcarriere. Als er hand- en spandiensten verricht moesten worden, dan hielp iedereen mee. Met name in de eerste jaren na de Tweede Wereldoorlog zette iedereen de schouders eronder. De saamhorigheid was groot en iedereen hielp waar nodig mee aan het herstel. In die zin zou je hier nog van ‘co-design’ kunnen spreken (met daarbij meteen de kanttekening dat je je af kunt vragen hoe inclusief een verzuilde samenleving is, maar dat terzijde).

De grip van de overheid neemt in de loop van de jaren toe. De woningnood is juist in de jaren ‘60 groter dan ooit. De generatie geboren in en net na de oorlog betreedt de woningmarkt. De grote uitbreidingswijken uit de jaren ’60 – bijvoorbeeld De Bijlmermeer – zijn in die tijd ontwikkeld en gebouwd. Kenmerken van deze tijd zijn schaalvergroting, een sterke overheid en top-dwon planning. Niet met, maar voor bewoners.

Het sustainisme kan gezien worden als antwoord op de modernistische massacultuur, waar geproduceerd wordt vóór in plaats van met of door eindgebruikers. Producent en consument staan op grote afstand van elkaar. De financiële crisis in 2007 bracht de top-down planners – zowel de projectontwikkelaar als gemeenten – tot stilstand. Grote bouwprojecten werden stilgelegd. En juist in deze periode kwam er meer ruimte voor zelfbouwprojecten, voor experimenten, voor kleinschalige, bottum-up initiatieven. Dat wil echter niet zeggen dat er in de tweede helft van de 20ste eeuw geen zelfbouw mogelijk was. Mijn vader heeft zijn leven sociale woningbouw gerealiseerd, maar in eigen tijd zelf huizen gebouwd, met name voor broers, zussen en de eigen kinderen. Opmerkelijk wel is hoe in de loop der jaren de regelgeving en controledrift vanuit de overheid toegenomen zijn.

Het verhaal van mijn zwager vind ik veelzeggend. Je ziet hier vader, schoonvader en vrienden op het dak aan het werk. Op de achtergrond een ander huis in aanbouw. Gebruikelijk was dat vrienden elkaar bij de bouw van hun huis hielpen. Avonden en zaterdagen werd er gewerkt. Was het ene huis klaar, dan stond er weer een ander huis in de steigers waar een handje geholpen werd. De gemeentelijk bouwinspecteur en belastingambtenaar hadden het er moeilijk mee. Werd er zwart gewerkt? Was dit beunhazerij? Ja zeker. Het waren geen experts of vaklui, het was een gemeenschap van vrienden. Maar natuurlijk was er een vorm van beloning die onderling werd afgesproken. Is dit co-design: ja zeker. Zie hier in een notendop de spanning tussen top-down en bottum-up. Een economie van familie en vrienden, van een informele gemeenschap, die in de officiële economie deels als ontwettelijk gezien wordt.  

Je zou ook kunnen spreken van een formele en informele sector. Hoe verhouden die zich tot elkaar? Werken ze elkaar tegen of werken ze samen? En wat is nodig, nu de economie weer aantrekt, om de ruimte die zelfbouwers kregen, te behouden en zelfs te vergroten. Op dit moment kan Amsterdam de vraag niet aan, er moeten komende 10 jaar mininimaal 50.000 woningen gebouwd worden. Zelfbouwers camperen wekenlang om een stukje grond te bemachtigen, maar de aantallen die door ontwikkelaars gebouwd gaan worden, zijn vele malen groter. Op dit moment is de opgave: veel en meer, snel en nog sneller. Hoeveel ruimte is er dan nog voor ‘co-design’, waarbij het niet alleen om economische groei gaat en waarbij gemorreld wordt aan de wettelijke kaders. Wat is daar voor nodig? Michiel Schwarz schrijft:

“The shift form ‘expert-led’ to ‘community-led’ design has political dimensions too, in that it needs a ‘level playing field’ where equal standing and access are prerequisites. Co-design thus also implies a sharing of authority and responsibilty between ‘the expert’ and ‘the citizen’ – call it a shift from exclusive ‘power’ to community ‘empowerment’.”

Nu zullen we in de ateliers niet het vraagstuk van woningbouw oplossen, maar kijken we naar ‘heritage-making’. ‘New-museology’ en ‘participatory museums’ zijn geen nieuw verschijnsel, integendeel. Maar wat is in dat terrein nodig om de schaal, de impact, te vergroten? Als we erfgoed beschouwen als een maatschappelijke ontwerpopgave, wie zijn dan de ontwerpers, wat zijn de nieuwe vormen van ‘co-design’ en wat zouden ze kunnen betekenen in relatie tot erfgoed? Hoe verandert het speelveld, zowel formeel en institutioneel als informeel?

Ik hoop komende drie dagen nieuwe invalshoeken te horen en kijk uit naar de discussies die daar op volgen.

 

De spanten, twee halve stukken die in het veld aan elkaar gelast zijn, worden omhoog gehesen. Om ‘een spantje te zetten’, waren zo’n zes man nodig. Ook de brugwachter, die vlakbij woonde, hijst mee (1959, archief A. van Asseldonk).

Burenhulp bij omgevallen kraan, zelfbouw op IJburg (2004).

Betonskeletbouw (jaren ’80, archief A. van Asseldonk).

Overleg op de bouwplaats (jaren ’80, archief A. van Asseldonk).

 

Zelfbouw, een traditie van bouwen met vrienden en familie (1993, archief H. van Asseldonk).